CONTACTNLEN

Confiscatie zonder bewezen schuld: 'Plukze' 2.0?

Simone Vromen

In november 2020 stuurde minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid een brief aan de Tweede Kamer waarin hij een concept wetsvoorstel over 'non conviction based confiscation' aankondigde. Deze nieuwe regeling zou confiscatie van crimineel bezit en vermogen mogelijk moeten maken zonder dat sprake hoeft te zijn van een voorafgaande strafrechtelijke veroordeling. 

Op dit moment kent de Nederlandse wetgeving al ruime mogelijkheden om crimineel bezit en vermogen af te pakken. Voorwerpen kunnen verbeurd worden verklaard als ze door middel van, of uit de baten van een strafbaar feit zijn verkregen. Daarnaast kan crimineel geld worden afgenomen met een procedure tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Ook crimineel vermogen dat is verkregen met 'andere feiten' dan die waarvoor de betrokkene is veroordeeld, kan met de ontnemingsmaatregel worden ontnomen. 

Voor de toepassing van zowel de verbeurdverklaring als de ontnemingsmaatregel dient echter wel sprake te zijn van een veroordeling voor een strafbaar feit. Grapperhaus ziet dit als een belemmering voor de effectieve aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Deze belemmering komt volgens de minister onder andere voort uit het feit dat in de strafprocedure die voorafgaat aan een eventuele veroordeling de onschuldpresumptie geldt: de verdachte dient voor onschuldig te worden gehouden tot het tegendeel bewezen is. Dit brengt met zich mee dat het Openbaar Ministerie (OM) dient aan te tonen dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan. Een beer op de weg. 

Het is opvallend dat Grapperhaus daarbij wijst op de bewijsconstructie in het kader van witwasverdenkingen. Hij schrijft dat het OM veel tijd en menskracht kwijt is met het weerleggen van de verklaring van de verdachte en: 

"Tegelijkertijd is het voor de verdachte attractief om een vaag verhaal te presenteren, dat net niet voldoende onwaarschijnlijk is om de bewijslast bij het OM te leggen en dat tevens tot vertraging in de strafzaak leidt."

Met dit voorbeeld slaat de minister de plank volledig mis. 

In de Nederlandse strafprocedure ligt de bewijslast bij het OM. Het argument dat het bewijzen van strafbare feiten het OM veel tijd en geld kost, ook in het kader van witwasverdenkingen, lijkt dus weinig doorslaggevend.

Daarnaast geldt bij een verdenking van witwassen waarbij het niet duidelijk is uit welk strafbaar feit het voorwerp afkomstig is - het voorbeeld dat de minister aanhaalt - in principe juist een minder zware bewijslast voor het OM. 

In eerste instantie dient het OM namelijk alleen feiten en omstandigheden aan te dragen die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Volgens het toetsingskader van de Hoge Raad1 dient in een dergelijk geval de verdachte een verklaring af te leggen om dit vermoeden te ontkrachten: een verklaring over de legale herkomst van het voorwerp. Deze verklaring dient concreet, verifieerbaar en 'niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk' te zijn. Indien de verklaring van de verdachte aan die eisen voldoet, is het aan het OM om die verklaring verder te onderzoeken. Als de verdachte geen verklaring aflegt of een verklaring aflegt die niet aan de eisen voldoet, is het OM in principe klaar. 

De verdachte kan niet volstaan met het presenteren van een - in de woorden van de minister - 'vaag verhaal'. Er worden relatief hoge eisen gesteld aan de verklaring van de verdachte. Het volstaat bijvoorbeeld niet om te verklaren dat aangetroffen geldbedragen contant spaargeld of opbrengsten uit zwart werk betreffen, want dergelijke verklaringen zijn over het algemeen niet voldoende verifieerbaar.2 In het geval dat een verklaring niet of moeilijk te verifiëren is, ligt dat risico bij de verdachte. 

De Hoge Raad blijft in zijn rechtspraak echter benadrukken dat het (ook in het kader van een witwasverdenking) niet aan de verdachte is om te bewijzen dat hij onschuldig is. 

Met het aankomende wetsvoorstel probeert de minister in het kader van de confiscatie van crimineel vermogen ook deze laatste houvast weg te nemen. Het zal met de voorgestelde methodiek aan de rechthebbende op het voorwerp zijn om gemotiveerd aan te voeren dat het voorwerp niet in verband staat met strafbare feiten. Een 'niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring' volstaat daarbij niet, aldus de minister. 

Het voorstel van minister Grapperhaus roept uiteraard meer vragen en bezwaren op, die ongetwijfeld aan de orde zullen worden gesteld tijdens de consultatie. Voor nu blijft een strafrechtelijke veroordeling echter een voorwaarde voor het afnemen van vermogen of bezit. Daarbij geldt gelukkig nog altijd een van de belangrijkste beginselen in onze rechtsstaat: dat een verdachte onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen.

  1. Zie voor een recent arrest waarin de Hoge Raad dit toetsingskader herhaalt: HR 4 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:36.

  2. Zie bijvoorbeeld HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:668 en HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1137.