CONTACTNLEN
foto Jorgen Bakker

De toerekening van gedragingen van de thuiswerker aan de rechtspersoon

Jorgen Bakker

Het coronavirus (COVID-19) houdt Nederland en de wereld momenteel in zijn greep. Het kabinet heeft verschillende maatregelen genomen in de aanpak van het virus. Een van deze maatregelen is thuiswerken. Nu is thuiswerken op zich geen nieuw verschijnsel, maar op dit moment werkt het meeste personeel van zowel kleine ondernemingen als grote multinationals indien mogelijk thuis.

Het voorgaande werpt de vraag op of gedragingen zoals corruptiebetalingen, fraude, witwassen of andere delicten, gepleegd door een thuiswerker (eerder) kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon. Die vraag blijft ook relevant na de coronacrisis.

Art. 51 lid 1 Sr bepaalt dat strafbare feiten ook kunnen worden begaan door rechtspersonen. Om vast te kunnen stellen of een rechtspersoon strafrechtelijk aansprakelijk is, moet op de eerste plaats het daderschap van de rechtspersoon worden vastgesteld. Ingeval sprake is van een door het strafrecht erkende rechtspersoon en deze rechtspersoon normadressant is van het betreffende strafbare feit, kan worden toegekomen aan de vraag of deze rechtspersoon als dader van het strafbare feit kan worden aangemerkt. In het Drijfmest-arrest oordeelde de Hoge Raad dat deze vraag positief kan worden beantwoord, indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.1 Toerekening is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een oriëntatiepunt is of de gedraging van een natuurlijk persoon is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.

Van een dergelijke, toerekenbare gedraging kan volgens de Hoge Raad sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen: (i) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die uit hoofd van een dienstbetrekking of anderen hoofde werkzaam is ten hoeve van de rechtspersoon, (ii) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, (iii) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest, en/of (iv) de rechtspersoon kon erover beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en dit of vergelijkbaar gedrag werd door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden valt ook het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

De onder (iv) genoemde omstandigheid - het beschikkings- en aanvaardingscriterium - vormt in de rechtspraktijk veelal het belangrijkste criterium voor toerekening, hetgeen in het bijzonder geldt voor het aanvaardingscriterium als sluitstuk. Bij het beschikkingscriterium gaat het erom of de rechtspersoon feitelijke zeggenschap kon uitoefenen over de gedraging. Bij het aanvaardingscriterium gaat het erom of uit het gedrag en de houding van de rechtspersoon ten aanzien van de gedraging kan worden afgeleid dat deze gedraging door de rechtspersoon is aanvaard.

Ingeval een thuiswerker een corruptiebetaling, fraude- of witwashandeling verricht in het kader van de bedrijfsactiviteiten, kan aangenomen worden dat de rechtspersoon feitelijke zeggenschap kon uitoefenen over die gedraging. Feit is dat de rechtspersoon minder zicht heeft op dergelijke gedragingen gepleegd door een thuiswerker. Dat vergt een andere manier van toezichthouden en vereist mogelijk herziening van compliance programma's. Het nalaten van dergelijke aanpassingen kan tot gevolg hebben dat wordt aangenomen dat de gedraging door de rechtspersoon is aanvaard en dat de gedraging derhalve aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Aanpassing van bestaande compliance maatregelen is uiteraard alleen opportuun als mocht blijken dat de huidige thuiswerksituatie voorlopig de norm blijft.

  1. HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938 (Drijfmest).