CONTACTNLEN

DNA-afname bij veroordeelden voor financieel economische misdrijven?

Maike Bouwman

Na een veroordeling voor een misdrijf heeft het openbaar ministerie de bevoegdheid om DNA-materiaal van de veroordeelde af te nemen en dit te verwerken in de DNA-database. Deze bevoegdheid is ruim, maar niet onbeperkt. Een van de uitzonderingsgronden die de Wet DNA onderzoek bij veroordeelden kent, is bij uitstek relevant in het geval van een veroordeling voor delicten binnen het financieel en economisch strafrecht. 

Uit de wet volgt immers dat DNA-materiaal niet mag worden afgenomen en verwerkt in de database indien aannemelijk is dat de aard van het misdrijf met zich brengt dat het bepalen en verwerken van DNA-materiaal niet van betekenis zal kunnen zijn voor de opheldering van strafbare feiten van de veroordeelde. Hiervan  is volgens de wetgever sprake  bij delicten als valsheid in geschrift, verduistering en schuldheling. Bij dergelijke misdrijven ligt het niet voor de hand dat DNA-materiaal wordt aangetroffen op basis waarvan de dader kan worden opgespoord. Dit geldt tevens voor veel andere delicten binnen het financieel economisch strafrecht. Gedacht kan worden aan het onjuist of onvolledig doen van belastingaangifte, handel met voorwetenschap of overtreding van een voorschrift uit de omgevingsvergunning. 

Ook in de rechtspraak wordt de uitzonderingsgrond toegepast buiten de expliciet door de wetgever uitgezonderde feiten. Daarbij wordt doorgaans de maatstaf gehanteerd of het misdrijf waarvoor is veroordeeld naar de aard vergelijkbaar is met deze door de wetgever  uitgezonderde feiten. Met toepassing van deze maatstaf zijn door rechtbanken bezwaren gegrond verklaard waar het ging om bijstandsfraude, oplichting en witwassen.  

Bij het voorgaande dient als kanttekening te worden geplaatst dat in de beoordeling of een beroep op de uitzonderingsgrond kan worden gedaan, niet enkel naar de misdrijven wordt gekeken die ten grondslag liggen aan het bevel tot afname van DNA-materiaal. Ook wordt beoordeeld of er omstandigheden zijn om aan te nemen dat de veroordeelde in het verleden of de toekomst andere delicten heeft gepleegd of zal plegen waarvoor DNA-onderzoek wel van belang kan zijn.

De praktijk leert dat het openbaar ministerie zelden ambtshalve toetst of er sprake is van feiten waarbij van afname van DNA materiaal dient te worden afgezien. Het loont aldus de moeite bezwaar in te dienen, als het openbaar ministerie onverhoopt meent ook DNA af te mogen nemen na een veroordeling voor een financieel economisch delict.

  1. Eerste voetnoot
  2. Tweede voetnoot