CONTACTNLEN
Gert-Jan Elsen

EERSTE KAMER VERWERPT WETSVOORSTEL OPHEFFING IMMUNITEIT OVERHEID

Gert-Jan Elsen

Op 10 november 2015 heeft de Eerste Kamer het initiatiefwetsvoorstel verworpen waarmee de strafrechtelijke immuniteit van publiekrechtelijke rechtspersonen en hun leidinggevers volledig zou worden opgeheven. Wat betekent dit voor de praktijk?

Het op 27 april 2006 ingediende wetsvoorstel is, na een wetgevingstraject van bijna 10 jaar, met de kleinst mogelijke meerderheid verworpen. VVD, CDA, D’66, SGP en OSF stemden uiteindelijk tegen. Het wetsvoorstel zou tot gevolg hebben gehad  dat de overheid in de toekomst wel strafrechtelijk ter verantwoording zou kunnen worden geroepen voor bijvoorbeeld de Schipholbrand en de vuurwerkramp in Enschede.

De verwerping van het wetsvoorstel heeft tot gevolg dat het uitgangspunt blijft dat de Staat volledige immuniteit geniet en dus niet strafrechtelijk vervolgd kan worden. Provincies, gemeenten en waterschappen blijven op grond van de zogenoemde Pikmeer-rechtspraak beperkt strafrechtelijk vervolgbaar. Zij kunnen alleen dan niet voor strafbare feiten vervolgd worden als sprake is geweest van een gedraging die begaan is in het kader van een exclusieve bestuurstaak. Het gaat dan bijvoorbeeld om de verlening van vergunningen en om het houden van toezicht op de naleving daarvan. Het wetsvoorstel zou een einde hebben gemaakt aan deze immuniteit.

Bij het voorstel zijn zowel in de Tweede als in de Eerste Kamer stevige kanttekeningen geplaatst. In de blog van 20 oktober jl. is hier op ingegaan. Het wetsvoorstel zou een claimcultuur bevorderen en het zou risicomijdend gedrag van ambtenaren en ambtsdragers in de hand kunnen werken. Het zou "duikgedrag" en "een parafencultuur" tot gevolg kunnen hebben. De initiatiefnemers van het wetsvoorstel hadden deze bezwaren weggewuifd. Kennelijk hebben zij de criticasters niet weten te overtuigen. 

Toch is de behandeling van het wetsvoorstel niet voor niets geweest. Die behandeling maakt allereerst duidelijk dat de wetgever ook anno 2015 als uitgangspunt heeft dat de politieke en bestuurlijke verantwoordingsprocedures bij eventueel normoverschrijdend gedrag van overheden voorop horen te staan. Daarnaast is benadrukt dat bij de (strafrechtelijke) beoordeling van overheidsoptreden rekening gehouden moet worden met de "bijzondere positie" van de overheid; een positie waarmee de overheid zich onderscheidt van privaatrechtelijke rechtspersonen.

De parlementaire behandeling heeft bovendien duidelijk gemaakt dat de wetgever vindt, dat de rechter niet in politieke keuzes zou moeten treden en evenmin het overheidsbeleid als zodanig zou moeten beoordelen. De strafrechter zou alleen moeten oordelen over strafbare feiten die bij de uítvoering van dat beleid zouden zijn begaan. 

Het tot nu toe geldende beleid van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de opsporing en vervolging van overheden luidt formeel: 'actief opsporen, genuanceerd vervolgen'. Het Verwey-Jonker Instituut concludeerde in een rapport uit 2010 echter, dat het feit dat de verdachte een overheidsorgaan is voor sommige officieren van justitie juist een reden is "standaard" te dagvaarden en in een enkel geval zelfs een relatief hoge strafeis te formuleren. Zo’n praktijk lijkt niet in lijn met genoemd beleid en lijkt bovendien op gespannen voet te staan met de kennelijke bedoeling van de wetgever. Het Openbaar Ministerie doet er daarom goed aan (de naleving van) zijn beleid nog eens kritisch tegen het licht (van de bedoeling van de wetgever) te houden.