CONTACTNLEN

Het gebruik van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs door de fiscus.

Dorien Roerink

In strafzaken kan de rechter verschillende sancties toepassen als hij van oordeel is dat bewijs op onrechtmatige wijze is verkregen. Al naar gelang de ernst van het geval kan de rechter het OM niet ontvankelijk verklaren, tot bewijsuitsluiting over-gaan, de op te leggen straf verlagen of het laten bij de constatering dat het bewijs niet rechtmatig is verkregen.

Het fiscale (proces)recht kent een geheel andere leer. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 19921  is er enkel plaats voor bewijs-uitsluiting 'als het bewijs is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandig-heden ontoelaatbaar moet worden geacht'. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen heffings-situaties en beboeting. 

Advocaat-generaal Wattel is van menig dat deze 22 jaar oude jurisprudentie aan een opknapbeurt toe is. Hij bepleit in zijn conclusie van 28 mei jl.2 een koerswijziging. Hij acht dat (o.a.) wenselijk in het licht van de rechtseenheid tussen het strafrecht en het fiscale boeterecht. Kort gezegd: het is niet langer verkoopbaar dat voor fiscale beboeting andere regels gelden omtrent het gebruik van strafvorderlijk onrechtmatig verkregen bewijs dan in het strafrecht.

De Advocaat-generaal stelt daarom voor om bij de fiscale beoordeling van de (on)rechtmatigheid van strafvorderlijk verkregen bewijsmateriaal meer aan te sluiten bij het oordeel van de strafrechter. Hetzelfde geldt voor de daaraan te verbinden gevolgen. De oude regels van de Hoge Raad blijven wel in stand voor het gebruik van het strafvorderlijk onrechtmatig verkregen materiaal in het kader van de heffing.3 4    

Zou de Hoge Raad de conclusie van de Advocaat-generaal volgen dan ontstaan dus twee lijnen: één voor het gebruik van strafvorderlijk onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal in het kader van een fiscale boete en een tweede voor het gebruik van dergelijk materiaal in de sfeer van de heffing. Ten aanzien van de eerste lijn geldt het strafrecht als uitgangspunt, voor de tweede lijn blijft de huidige leer van het 'zozeer onbehoorlijk criterium' het toetsingskader. 

Hoe het oordeel van de Hoge Raad ook mag uitvallen, het is altijd zaak om het bewijs in een fiscale zaak kritisch te laten beoordelen. Belangrijk is dat in iedere procedure de vraag wordt opgeworpen of het bewijs nu echt bewijst wat de Inspecteur stelt, of het bewijs rechtmatig is verkregen en, zo nee, welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden.

  1. Hoge Raad 1 juli 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5028, BNB 1992/306.
  2. Conclusie Advocaat-generaal Wattel, ECLI:PHR:2014:521, V-N 2014/1192.
  3. Evenals voor de situatie waarin sprake is van fiscaal onrechtmatig verkregen bewijs, ongeacht of sprake is van punitief of niet-punitief gebruik.
  4. Advocaat-generaal Wattel bepleit dat in heffingssituaties voor de gevolgen van een schending van het bestuursrech-telijke kader eveneens wordt aangeknoopt bij artikel 359a Sv. Hierdoor wordt ook in heffingssituaties het 'sanctiepallet' uitgebreid met vermindering van de aanslag en vernietiging van de betreffende aanslag.