CONTACTNLEN

Onverantwoord: het wetsvoorstel internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nils Gonzalez Bos

Onlangs is er bij de Tweede Kamer een initiatiefvoorstel ingediend dat als doel heeft een ondergrens in te voeren voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. In dit voorstel is als sluitstuk een strafbaarstelling opgenomen voor grote Nederlandse ondernemingen die actief zijn in het buitenland. Minstens 3.275 Nederlandse ondernemingen zouden in aanmerking komen op basis van het aantal werknemers (250), het balanstotaal (≥ 20 mio) al dan niet in combinatie met de netto-omzet (> 40 mio). 

Verricht een dergelijke onderneming activiteiten die de mensen- en arbeidsrechten schenden of milieuschade veroorzaken of hieraan bijdragen, dan dient volgens het voorstel de onderneming deze activiteiten niet alleen te beëindigen, maar zo nodig ook te zorgen voor herstel. Indien de onderneming in de 5 jaren voorafgaand aan de overtreding (minstens) twee keer eerder een bestuurlijke boete of last onder dwangsom opgelegd heeft gekregen, is er bij een derde feit sprake van een strafbaar feit. Let wel, het gaat niet om het alsdan strafrechtelijk handhaven van een feit dat zowel strafbaar als beboetbaar is, vanwege de derde overtreding; het feit wordt ineens strafbaar omdat het voor de derde keer is gepleegd. 

Volgens de opstellers van het voorstel moet bij de potentiële delicten worden gedacht aan kinderarbeid, slavernij, uitbuiting en milieuschade. Kennelijk wordt hierbij over het hoofd gezien dat deze feiten al sinds jaar en dag strafbaar zijn en dat onder omstandigheden holdings en bestuurders ook aansprakelijk kunnen zijn voor dergelijke in het buitenland begane feiten. Multinationals kunnen reeds voor in het buitenland begane misstanden worden vervolgd en met name op het gebied van buitenlandse corruptie zijn daar inmiddels talrijke voorbeelden in binnen- en buitenland van. 

Bezwaarlijker is dat met de voorgenomen strafbaarstelling de deur wagenwijd wordt geopend voor strafrechtelijke aansprakelijkheid op basis van een wel zeer vage normstelling. Wij laten de vraag of dit juridisch überhaupt door de beugel kan thans in het midden; daar zal de Raad van State in het kader van de advisering ongetwijfeld nog de nodige aandacht aan gaan besteden. Waar het ons om gaat, is dat "de multinational" wordt blootgesteld aan het risico van lichtvaardige vervolging. Van schade aan het milieu kan immers snel sprake zijn, temeer nu ook niet opzettelijke feiten als overtreding kunnen worden vervolgd. Bovendien is herstel vaak niet op eenvoudige wijze mogelijk. In de toelichting op het voorstel wordt het wellicht nog aansprekende voorbeeld gegeven van een lekkage van olie waarbij geen sanering van de vervuilde bodem plaatsvindt, maar hoe zit het bijvoorbeeld met de vele ondernemingen die een bijdrage leveren aan luchtvervuiling? Zijn dergelijke ondernemingen straks strafbaar als zij hun activiteiten (de derde keer) niet staken en alsnog compenserende bomen planten?

Bovendien leggen de bestaande strafbaarstellingen de vinger op de zere plek; zo is bijvoorbeeld het lozen van olie in de bodem strafbaar. Via de weg van het bestuurs- en/of civiele recht kan worden gevorderd dat de vervuiler saneert. Het strafrecht kent reeds de (veel benutte) mogelijkheid om bijvoorbeeld de bespaarde kosten, doordat de olie niet op verantwoorde wijze is afgevoerd, te ontnemen of - populair gezegd - af te pakken. Aan dit arsenaal voegt een strafrechtelijk te sanctioneren herstelverplichting niets toe en het accent voor de strafbaarstelling wordt ook ten onrechte gelegd bij het niet nakomen van een civielrechtelijke herstelverplichting in plaats van bij de gedraging zelf. 

Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen is een groot goed. Dat doel wordt echter niet bereikt door een extreem vage strafbaarstelling die Nederlandse grote ondernemingen blootstelt aan het risico van vervolging voor allerlei gedragingen die tot enige schade hebben geleid, als deze schade niet wordt hersteld. Bovendien kan het voorstel leiden tot een verslechterde concurrentiepositie van Nederlandse ondernemingen en draagt het niet bij aan een uitnodigend vestigingsklimaat. Het ligt veeleer voor de hand de verplichtingen die in dit wetsvoorstel worden omschreven (uitsluitend) bestuursrechtelijk en civielrechtelijk te handhaven en gebruik te (blijven) maken van het reeds bestaande, uitgebreide strafrechtarsenaal.