CONTACTNLEN

Oogmerk om belasting te ontwijken niet van belaNG VOOR BOETE

Rick van der Hulle

Op 21 april jl. heeft de Hoge Raad een aantal arresten gewezen over een belastingconstructie van een groot internationaal bankenconcern. Dit concern had Nederlandse vennootschappen aangekocht die vlak voor de aankoop grote winsten hadden behaald. Met het in aftrek brengen van rentelasten die waren gecreëerd door het aangaan van leningen wilde het concern bewerkstelligen dat over de eerdere winsten van de aangekochte vennootschappen geen vennootschapsbelasting kon worden geheven.

De Hoge Raad heeft deze belastingconstructie onaanvaardbaar geacht. Omdat het verijdelen van vennootschapsbelasting het doorslaggevende motief voor de belastingconstructie was en het in aftrek toelaten van de rente op de eerder behaalde winsten strijdig zou zijn met doel en strekking van de wet, was namelijk sprake van fraus legis (misbruik van recht).

Toch kon aan de vennootschappen geen boete worden opgelegd. Ter zake van een onjuiste belastingaangifte kan geen boete worden opgelegd als aan die aangifte een pleitbaar standpunt ten grondslag ligt, ook al wordt dit standpunt later door de rechter onjuist bevonden. De Hoge Raad heeft bevestigd dat dit naar objectieve maatstaven moet worden beoordeeld. Bij de beoordeling of sprake is van een pleitbaar standpunt is aldus het oogmerk van een belastingplichtige niet van belang. Gezien de wettekst, de wetsgeschiedenis, de fiscale vakliteratuur en het feit dat in de jurisprudentie van de Hoge Raad nog geen oordeel was gegeven over een voldoende vergelijkbaar geval, berustte de renteaftrek in de aangiften van de vennootschappen – ondanks de ontoelaatbaarheid daarvan – wel op een pleitbaar standpunt.

De inspecteur kon evenmin navorderingsaanslagen opleggen. Bij een paar vennootschappen was de renteaftrek door de inspecteur (mede) gecorrigeerd met een navorderingsaanslag in plaats van een definitieve aanslag, omdat de definitieve aanslag voor het desbetreffende jaar eerder in overeenstemming met de ingediende aangifte was opgelegd. De inspecteur beschikte echter ten tijde van het opleggen van die definitieve aanslag over zodanige informatie dat hij nader onderzoek had moeten doen naar de in de aangifte in aftrek gebrachte rente. Daarnaast waren de vennootschappen niet te kwader trouw, nu sprake was van een pleitbaar standpunt en ook geen informatieverplichting was geschonden. Hierdoor bestond geen navorderingsbevoegdheid.

De enkele jaren geleden op internationaal en Europees niveau ingezette strijd tegen belastingontwijking had wellicht reden kunnen zijn om de belastingconstructie van het bankenconcern zo hard mogelijk aan te pakken. Het is goed om te zien dat desondanks zowel de boeteoplegging als de navorderingsbevoegdheid vol is getoetst en de inspecteur daarbij niet enige coulance is gegund. Niettemin is de strijd tegen belastingontwijking nog in volle gang en vallen nog de nodige maatregelen daartegen te verwachten. Belastingplichtigen en belastingadviseurs dienen zich hier wel bewust van te blijven.