CONTACTNLEN

RECHTSPERSONEN ZWAARDER GESTRAFT

Maike Bouwman

De regering wil het boetemaximum voor rechtspersonen verhogen. De huidige maximumboete voor rechtspersonen bedraagt € 810.000,-. Bij invoering van het daartoe strekkende wetsvoorstel kan de boete oplopen tot 10% van de jaaromzet in het boekjaar voorafgaand aan de uitspraak of strafbeschikking.1 De rechter heeft daardoor de mogelijkheid in concrete gevallen aanzienlijk hogere geldboetes op te leggen aan ondernemingen.

Door de regering is voor een flexibel boeteplafond gekozen, zodat bij het opleggen van een boete rekening kan worden gehouden met het profijt behaald met het strafbare feit in relatie tot de draagkracht van rechtspersonen. Dit moet leiden tot meer passende bestraffing van rechtspersonen. Hoe het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht in de praktijk met de nieuwe boeteregeling zullen omgaan, is vooralsnog onduidelijk. 

Vooropgesteld is dat het opmerkelijk te noemen is dat de draagkracht van een onderneming kennelijk leidend is geweest bij de keuze voor een flexibel boeteplafond voor rechtspersonen. Daarmee wordt gebroken met het huidige systeem, waarbij als primair uitgangspunt geldt dat de (maximum) geldboete in redelijke verhouding moet staan tot het delict. Daarom krijgt iedere persoon in Nederland, ongeacht inkomen, dezelfde verkeersboetes. Alleen voor rechtspersonen wordt nu een uitzondering op de regel gemaakt.

Voorts geldt dat de regering het draagkrachtbeginsel als uitgangspunt, niet conse-quent heeft doorgevoerd in de wijze waarop het boetemaximum moet worden berekend. Hoewel het nemen van de jaaromzet als boetgrondslag niet nieuw is, geeft dit in tegenstelling tot de behaalde winst of liquiditeit van een onderneming, geen indicatie van de draagkracht van een onderneming. Er zijn bedrijfssectoren waar hoge omzetten worden behaald, maar de winstmarges laag zijn. Indien voor een onderneming in een dergelijke sector het boetemaximum wordt berekend, staat dit bedrag in geen verhouding tot de draagkracht van deze onderneming.

Daarnaast is het vreemd dat ervoor is gekozen om aansluiting te zoeken bij de jaar-omzet in het boekjaar voorafgaand aan de uitspraak of strafbeschikking. Het komt regelmatig voor dat een uitspraak van de rechter pas volgt jaren na de pleegdatum van het delict. De jaaromzet van een onderneming kan in die periode aanzienlijk zijn gestegen, zonder dat het strafbare feit daaraan dienstig is geweest. Het is daarom niet redelijk deze jaaromzet als uitgangspunt te nemen. Het omgekeerde geldt eveneens. Voor een onderneming waarvan de omzet is gedaald sinds het plegen van het strafbare feit, wordt een lager boetemaximum vastgesteld dan ten tijde van de pleegdatum het geval zou zijn geweest. In de praktijk kan dit leiden tot het manipuleren van het boetemaximum door bewust aan te sturen op een lagere omzet of zelfs faillissement. Bovendien is het wegnemen van het behaalde profijt in relatie tot de draagkracht van een onderneming bepalend geweest in de keuze voor een flexibel boeteplafond. Ook dan lijkt het logischer om aansluiting te zoeken bij het boekjaar waarin het strafbare feit is gepleegd of de onderneming daarvan voordeel heeft genoten. 

Het doel van de regering met het wetsvoorstel was een passende bestraffing voor rechtspersonen mogelijk te maken. Daarvoor is de omzettoets op basis waarvan het boetemaximum wordt bepaald, niet het juiste uitgangspunt. De jaaromzet in het boekjaar voorafgaande aan de uitspraak of strafbeschikking geeft geen indicatie van de draagkracht van een onderneming en sluit niet aan bij de datum of periode waarin het strafbare feit is gepleegd. Van de beboete onderneming zal dus het nodige gevergd worden teneinde te voorkomen dat deze wordt opgezadeld met veel te hoge straffen als gevolg van de omzettoets.


  1. Het wetsvoorstel 'Verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit' is (unaniem) aangenomen door de Tweede Kamer en is nu in behandeling bij de Eerste Kamer.