CONTACTNLEN

Schorsende werking fiscaal verzet vervalt

Marlijn Mokveld

De Ontvanger van de Belastingdienst heeft vergaande bevoegdheden om belastingvorderingen te incasseren. Een van die bevoegdheden bestaat eruit dat de Ontvanger zonder tussenkomst van een rechter een dwangbevel kan uitvaardigen op grond waarvan hij zaken in beslag kan nemen en verkopen. Om daar enig tegenwicht aan te geven is in de Invorderingswet opgenomen dat een belastingschuldige verzet kan aantekenen tegen een dergelijk dwangbevel. Tot nu toe heeft dat fiscaal verzet schorsende werking zodat de invordering wordt stilgelegd totdat de rechter een beslissing over de juistheid van het dwangbevel heeft genomen.

In de Overige fiscale maatregelen 2018 is een belangrijk voorstel tot wijziging van de Invorderingswet opgenomen: De 'schorsende werking van het verzet' vervalt per 1 januari 2018. De Belastingdienst kan straks aldus zonder tussenkomst van een rechter doorgaan met de dwanginvordering en zaken van een belastingschuldige verkopen. Dat kan ook indien de er nog een belastingprocedure loopt ten aanzien van de belastingschulden die worden ingevorderd.

Het voorstel is bijzonder omdat de wetgever bij de laatste ingrijpende wijziging van de Invorderingswet er nog bewust voor heeft gekozen om de schorsende werking in stand te laten.1  Ik meen dat een dergelijk belangrijke wetswijziging niet thuis hoort in de ‘Overige fiscale maatregelen’ behorend bij het pakket Belastingplan 2018. De wetsvoorstellen in de Overige fiscale maatregelen zijn namelijk bedoeld voor onder meer reparatiewetgeving van belastingregels. Het is niet bedoeld om wijzigingen in de kernelementen van een belastingwet zonder voorafgaand juridische debat door het wetgevingsproces te jagen.2  Dergelijke wijzigingen dienen in een afzonderlijk voorstel aangeboden te worden. Door dit niet te doen lijkt het demissionair kabinet een lange neus te maken naar deze eerder terechte geuite staatsrechtelijke kritiek.

Ook inhoudelijk zijn de nodige kanttekeningen te plaatsen. De aanleiding van de wijziging is blijkens de Memorie van toelichting ingegeven door cijfers die zouden moeten ondersteunen dat de schorsende werking van fiscaal verzet in de praktijk enkel wordt gebruikt als een manier om de dwanginvordering te vertragen. Zo zou in meer dan de helft van de zaken het fiscaal verzet niet tot een vonnis leiden omdat de zaak niet is aangebracht bij de rechtbank of omdat de zaak op enig moment is doorgehaald. Die onderbouwing gaat er echter aan voorbij dat juist door het aanhangig maken van een fiscale verzetprocedure er vaak beweging komt in een zaak, waardoor partijen een compromis bereiken en het voortzetten van een verzetprocedure niet langer nodig is. 

Daarnaast is de Ontvanger verplicht om zich tijdens een fiscale verzetprocedure te laten vertegenwoordigen door de Rijksadvocaat. In de praktijk blijkt niet zelden dat na een blik van buitenaf – door de Rijksadvocaat – de Ontvanger het dwangbevel ten onrechte of onjuist heeft betekend. Een sprekend voorbeeld daarvan is een zaak die onlangs werd vertegenwoordigd door ons kantoor waarbij gedurende twee samenhangende fiscale verzetprocedures duidelijk werd dat de dwangbevelen onjuist waren betekend en de Ontvanger deze moest intrekken. Deze zaak leidde aldus niet tot een vonnis. Echter, de verzetprocedure en de daaraan gekoppelde schorsende werking bleek wel nodig alvorens de Ontvanger overging tot intrekking van de dwangbevelen. Zonder deze schorsende werking had de Ontvanger de dwanginvordering (ten onrechte) kunnen voortzetten. 

Tot slot, maar niet op de laatste plaats wordt de inperking van de rechtsbescherming van de belastingschuldige in de Memorie van toelichting op een terloopse manier afgedaan. Deze inperking ten opzichte van het belang van de Belastingdienst om dwanginvordering zonder tussenkomst van de rechter voort te zetten verdient zeker aandacht voordat de Overige fiscale maatregelen 2018 definitief worden aangenomen. 

  1. Zie ook HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1188.
  2. Zie bijvoorbeeld de kritiek van de Raad van State in een advies van 7 september 2009 inzake de Overige fiscale maatregelen 2010, APF/2009/0500 U.