CONTACTNLEN

Vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen op kosten van de veroordeelde?

Simone Vromen

Het zal niemand ontgaan zijn dat er sinds enkele jaren binnen het strafrecht veel nadruk ligt op het afnemen van het uit misdrijf afkomstige vermogen van veroordeelden. De zogenaamde 'Pluk ze'-wetgeving biedt het openbaar ministerie ruime mogelijkheden tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. In de optiek van het openbaar ministerie zijn deze mogelijkheden blijkbaar nog niet ruim genoeg.  

Onlangs stelde het openbaar ministerie zich bij de Hoge Raad namelijk op het standpunt dat kosten die de overheid maakt om inbeslaggenomen voorwerpen te vernietigen, verhaald kunnen worden op de veroordeelde. In deze zaak wilde het openbaar ministerie de veroordeelde laten opdraaien voor de kosten die gemaakt moesten worden om gewasbeschermingsmiddelen die hij illegaal op de markt had gebracht te vernietigen. Daarmee probeerde het de Hoge Raad te verleiden tot een wel heel ruime toepassing van de wet. 

Tevergeefs. De Hoge Raad oordeelde dat het door het openbaar ministerie naar voren gebrachte artikel 8 onder c van de Wet Economische Delicten geen grondslag kon bieden om de veroordeelde te laten betalen voor de kosten van de vernietiging van zijn inbeslaggenomen spullen.1 Immers, in artikel 36a van het wetboek van strafrecht is geregeld dat de opbrengsten van het ontnemen van vermogen voor de staat zijn, met de keerzijde dat de kosten van bijvoorbeeld het vernietigen van inbeslaggenomen goederen ook voor de staat zijn. 

De vraag die hier wellicht opkomt is of veroordeelden de kosten van de vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen zouden moeten betalen. Deze vraag doet denken aan de politieke discussie rondom een wetsvoorstel in 2014 van voormalig minister van justitie Opstelten en staatssecretaris Teeven om gedetineerden mee te laten betalen aan hun detentie. Worden veroordeelden op deze manier dubbel gestraft? Of hebben zij dit optreden van de overheid aan zichzelf te danken en dienen zij daar dus ook voor op te draaien? De Hoge Raad heeft zich met dergelijke vragen terecht niet beziggehouden. Maar mocht een dergelijke discussie nog eens leiden tot een wetsvoorstel, laat de zienswijze van het openbaar ministerie zich raden.

  1. Hoge Raad 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1134.