De Tweede Kamer heeft op 23 juni jongstleden ingestemd met het wetsvoorstel Wet civielrechtelijk bestuursverbod.1 Het voorstel zal binnenkort ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Eerste Kamer. Het doel van de wet is om faillissementsfraude effectiever te kunnen bestrijdenen om te voorkomen dat frauduleuze bestuurders hun activiteiten via nieuw op terichten rechtspersonen kunnen voortzetten.
In het kader van de strafbaarstelling van faillissementsfraude is op dit moment in het Wetboek van Strafrecht (Sr) reeds de mogelijkheid opgenomen tot het opleggen van een beroepsverbod (artikel 349Sr). Volgens de Minister biedt het in te voeren civielrechtelijke bestuursverbod echter een belangrijke toegevoegde waarde: het biedt de mogelijkheid om in geval van faillissement snel maatregelen te nemen tegenbestuurders die verwijtbaar hebben gehandeld. In dat geval hoeft niet te worden afgewacht of de misstanden rond een faillissement al dan niet zullen leiden tot een strafrechtelijke vervolging.2
Door de invoering van het wetsvoorstel zal het mogelijk worden om bestuurders die faillissementsfraude hebben gepleegd een civielrechtelijk bestuursverbod op te leggen. De rechter zal een dergelijkverbod op grond van het nieuwe artikel 106a Faillissementswet (Fw) kunnen opleggen op verzoek van de curator of het openbaar ministerie. Laatstgenoemde kan hiervolgens de Minister toe overgaan indien het algemeen belang in het geding is.3
Het bestuursverbod kan volgens het in te voeren artikel 106a Fw worden opgelegd indien zich één van de volgende gronden - tijdens of in de drie jaren voorafgaand aan het faillissement - voordoet:
Wanneer het bestuursverbod wordt opgelegd kent dit een aantal rechtsgevolgen. Allereerst kan de (oud-) bestuurder niet langer zijn failliete rechtspersoon besturen, evenals eventuele andere rechtspersonen waarvan hij bestuurder is. Daarnaast kan de bestuurder voor de duur van een periode van maximaal vijf jaar niet opnieuw tot bestuurder of commissaris worden benoemd. Indien een dergelijke benoeming toch plaatsvindt dan is deze nietig. Ter effectuering van dit rechtsgevolg wordt het opgelegde bestuursverbod in een openbaar register opgenomen.
De inzet van het instrument is volgens de Minister bedoeld als 'een uitzonderlijke sanctie voor uitzonderlijke situaties'. Volgens de minister is het automatisch toepassen van het bestuursverbod na een uitgesproken faillissement dan ook niet de bedoeling; sprake dient te zijn van evident wanbestuur.4